Gamechanger voor facilitaire sector
Tijdens een webinar georganiseerd door belfa gaf Charles Claeys, advocaat bij Monard Law en actief in onder meer de facility en hospitality sector, toelichting bij deze hervorming, en meer in het bijzonder daarbij de impact ervan op de facilitaire sector. Het langverwachte Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is een feit, want op 1 juli 2024 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en sinds dit jaar in voege. Het nieuwe recht introduceert een belangrijke verschuiving in het aansprakelijkheidslandschap. In essentie komt het erop neer dat een benadeelde partij voortaan kan kiezen om schade te verhalen op enerzijds de contractuele medecontractant, dat is de partij waarmee deze een overeenkomst heeft en anderzijds op de hulppersoon (voorheen bekend als uitvoeringsagent) van deze medecontractant. “Met deze keuzevrijheid wil de wetgever een evenwicht creëren tussen enerzijds het recht op vergoeding voor de benadeelde partij en anderzijds de bescherming van hulppersonen tegen buitensporige claims”, vat Claeys samen.
Nieuw is de invulling van de term hulppersoon. “De terminologie wijzigt wel, maar het concept verandert niet. De hulppersoon dekt een brede lading. Het gaat van werknemers, onderaannemers, vrijwilligers, consultants, managers, bestuurders en freelancers die de verplichtingen van de contractpartij (mee) uitvoeren. Ook personen die geen contract hebben met de eindklant, kunnen nu rechtstreeks buitencontractueel worden aangesproken. Voorwaarde is wel dat hun fout niet alleen een contractbreuk inhoudt, maar ook de algemene zorgvuldigheidsplicht of een wettelijk voorschrift schendt.”
Bescherming facilitaire sector
Claeys duidde de gevolgen hiervan voor de facilitaire sector met enkele concrete voorbeelden. “Denk maar aan een onderaannemer van een schoonmaakbedrijf die schade veroorzaakt op een klantensite, een freelance kok die de voedselveiligheidsregels negeert, met voedselvergiftiging tot gevolg, of een manager van een bewakingsbedrijf die een onhaalbaar contract afsluit, wat leidt tot boetes en faillissement. In al deze gevallen kan de klant voortaan niet alleen de facilitaire dienstverlener hierover aanspreken, maar ook rechtstreeks de betrokken hulppersoon.” De gevolgen laten zich raden en om te vermijden dat hulppersonen overrompeld worden door juridische claims, voorziet de wet in drie beschermingsmechanismen. “In de eerste plaats zijn er wel degelijk contractuele verweermiddelen. Hulppersonen mogen deze middelen, zoals aansprakelijkheidsbeperkingen, van hun opdrachtgever inroepen. Dit geldt ook voor bepalingen uit hun eigen ondercontracten. Boek 6 is verder ook van aanvullend recht. Daardoor kunnen contractspartijen via een clausule de toepassing ervan uitsluiten. Dat kan niet bij opzettelijke fouten, bedrog of lichamelijke schade”, merkt Charles Claeys op. “Daarnaast blijft de specifieke wetgeving gelden. Zo genieten werknemers bescherming via artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Ze zijn enkel aansprakelijk bij bedrog, zware fout of herhaalde lichte fouten. Vrijwilligers en ambtenaren genieten een vergelijkbare bescherming.”
Wat betekent dit in de praktijk?
“Voor facilitaire bedrijven en hun onderaannemers betekent dit dat aansprakelijkheidsbeheer belangrijker dan ooit wordt. Het opstellen of herzien van contracten, met aandacht voor clausules die aansprakelijkheid afbakenen of uitsluiten, wordt cruciaal. Ook het opnemen van zogenaamde ‘kettingbedingen’ is nuttig, want dat zorgt ervoor dat facilitaire dienstverleners aansprakelijkheidsbeperkingen, ten gunste van hun onderaannemer, in de contracten met de eindklanten moeten overeenkomen.”, waarschuwt de advocaat. “Laat daarom alle contracten nakijken op aansprakelijkheidsclausules, en stem hoofdovereenkomsten af op afspraken met onderaannemers om verrassingen te vermijden.”
Auteur : Elke Lamens